U bent hier

Conclusies en beleidsaanbevelingen

Het onderzoek naar de zorgkracht van persoonlijke netwerken werd opgebouwd rond twee centrale vragen: in welke mate kunnen Brusselaars terecht bij hun buren, vrienden, familie of hun eigen gezin voor hulp of ondersteuning, en in welke mate worden die informele zorgrelaties bepaald door hun sociaaleconomische positie? Het onderzoek leidde tot vier conclusies en vier beleidsaanbevelingen.

Conclusies

 

  • Brusselaars vragen niet vaak hulp aan hun naasten, ongeacht hun sociale status
    • Brusselaars hebben heel weinig contact met hun buren: 40 tot 60 procent kent slechts 0 tot 2 buren bij de voornaam, 80 tot 90 procent doet nooit of zelden een beroep op een buur.
    • De meeste Brusselaars hebben hoogstens 5 vrienden en doen daar zelden een beroep op.
    • De helft tot 85 procent van de Brusselaars heeft geen familie in Brussel. 40 tot 70 procent doet daar soms een beroep op.
    • Als men op iemand een beroep doet, is dit in eerste instantie in het eigen gezin.
      Voor de grote meerderheid van Brusselaars zijn burencontacten zeer schaars, vrienden worden zelden lastig gevallen met een hulpvraag en familieleden wonen vaak niet in Brussel. In de mate dat men soms hulp of ondersteuning vraagt, gebeurt dit vooral in het eigen gezin. Veel mensen zijn echter alleenstaand.

      De evolutie naar meer vermaatschappelijking van de zorg staat haaks op de realiteit in Brussel waar zeer weinig mensen een beroep kunnen doen op hun naasten voor hulp of ondersteuning. De overgrote meerderheid van de ondervraagden gaven wel aan dat ze graag meer buren en vrienden wilden leren kennen.
       

  • Mensen in armoede kunnen nog minder dan andere Brusselaars bij iemand terecht.
    Hoe lager op de sociale ladder, hoe minder iemand terecht kan bij buren, vrienden, familie of gezin. Wie financieel weinig te bieden heeft, heeft minder sociale contacten en kan die ook moeilijker onderhouden: eens trakteren of iemand uitnodigen zit er bijvoorbeeld niet in.

    Vermaatschappelijking van de zorg wringt met de realiteit van mensen in armoede. De verwachting dat deze mensen voor hun zorg- en hulpvragen terecht kunnen bij hun familie of gezin, is niet of nauwelijks realistisch.
     

  • Iemand zal pas hulp en ondersteuning vragen, als hij of zij die eerst heeft kunnen bieden.
    De mate waarin mensen ondersteuning en zorg bieden aan anderen, blijkt uitstekend te voorspellen of ze ook zelf terecht kunnen bij buren, vrienden of familie. Niet enkel het inkomen, ook de onderlinge relaties spelen een belangrijke rol. Doordat mensen in armoede - vaak omwille van een grote draaglast - weinig steun kunnen bieden aan anderen, zullen ze er ook weinig vragen of krijgen. Enkel in het gezin speelt die wederkerigheid niet zo’n centrale rol. Mensen in armoede getuigen over de nefaste invloed van een gebrek aan vertrouwen, over schaamte die doet terugtrekken uit persoonlijke relaties en over het belang om zelf iets te kunnen bieden alvorens het gevoel te hebben om ‘recht’ te hebben op hulp van anderen.

    Dat mensen in armoede minder vertrouwen hebben in anderen, is bepalend voor de uitbouw van hun informele zorgnetwerken.
     

  • Contact met professionele hulp versterkt het informele zorgnetwerk
    De belangrijkste redenen dat mensen in armoede slechts zelden of nooit een beroep kunnen doen op hun buren, vrienden, familie of gezin voor hulp of ondersteuning, zijn hun lage inkomen en het gebrek aan wederkerigheid in hun relaties. Contacten met professionele hulpverleners kunnen dat patroon doorbreken.

    Meer contact met professionele sociale dienstverlening heeft een gunstig effect op de contacten in het eigen netwerk van buren en vrienden. Deze verzachtende invloed werd niet vastgesteld voor familie of gezin.
     

  • De zorgkracht van informele netwerken wordt meer bepaald door sociaaleconomische factoren dan door demografische

    Migranten van de eerste generatie vragen opmerkelijk minder praktische steun aan hun familie dan andere Brusselaars. Voor emotionele ondersteuning kunnen ze wel bij hun familie terecht. Ze getuigen ook vaak over de morele steun door hun familie in het thuisland, dikwijls met behulp van WhatsApp, FaceTime of Skype. Of ze terecht kunnen bij buren en vrienden, hangt, net zoals voor geboren Brusselaars, af van de hoogte van hun inkomen. Ook oudere Brusselaars ontberen in eerste instantie de praktische steun van hun familie. Of ze kunnen terugvallen op hun buren is sterk afhankelijk van hun inkomen. Hoe lager hun inkomen, hoe minder ze kunnen rekenen op een handje hulp of een luisterend oor van de buren.

    Het Brusselse verhaal over de zorgkracht van informele zorgnetwerken is eerder een verhaal van inkomen, draaglast, vaardigheden en toegankelijkheid van sociale diensten, dan een verhaal over leeftijd, geslacht, migratie-achtergrond of verblijfsvergunning.
     

Beleidsaanbevelingen

Versterk de sociale netwerken van Brusselaars  

Niet elke Brusselaar heeft zomaar een sociaal netwerk van familie, vrienden en buren om op terug te vallen. Zeker mensen in armoede ontberen vaak zo’n netwerk en zij kunnen dat ook niet zomaar op eigen kracht uitbouwen. Bovendien kennen veel Brusselaars weinig buren, maar geven ze wel aan dat ze graag meer contacten en vrienden in de buurt zouden hebben. De praktijk leert dat de steun van een professionele sociale dienst vaak positieve resultaten afwerpt om de zorgkracht van het buren- en vriendennetwerk van hun cliënten te versterken. De Brusselse welzijnssector zou in toenemende mate moeten kunnen inzetten op de versterking van mensen hun informele netwerk.

In Brussel vervullen veel zelforganisaties de rol van informeel zorgnetwerk. Deze initiatieven blijven echter vaak onder de radar van publieke overheden of van het reguliere welzijnswerk. Nochtans vormen deze informele netwerken een uitstekende voedingsbodem voor de vermaatschappelijking van de zorg. Zelforganisaties van etnisch-culturele minderheden zijn immers gebaseerd op vrijwilligheid, spelen kort op de bal van de veranderende noden van maatschappelijk kwetsbare doelgroepen, staan open voor iedereen en werken als vanzelfsprekend met een superdivers publiek. Het proces van vermaatschappelijking van de zorg zou hand in hand moeten gaan met het valoriseren en financieren van deze waardevolle
praktijken die zich van onderuit ontwikkelen door en voor burgers in maatschappelijk kwetsbare posities.
 

Inclusief burgerschap begint bij weerbaarheid

Om op zorg van anderen te kunnen rekenen, moet je eerst zelf hulp en ondersteuning kunnen bieden. Je moet daar de capaciteiten, tijd en middelen voor hebben. Beleidsevoluties zoals de verhoging van de pensioenleeftijd of de inperking van het tijdskrediet, staan haaks op de ambitie van vermaatschappelijking van de zorg. Meer en langer werken is niet altijd verzoenbaar met het opnemen van zorgtaken in de privésfeer. Om in zorg en ondersteuning te kunnen investeren, moet je als burger voldoende draagkracht hebben. Dat geldt zeker voor mensen in armoede.

Mensen met een laag inkomen trekken zich sneller terug uit persoonlijke relaties. Dit gebeurt, naast het gebrek aan financiële middelen, vooral door wat dikwijls ‘de binnenkant’ van armoede wordt genoemd: gevoelens van schaamte, gebrek aan vertrouwen in anderen, het aangeleerde gevoel alles zelf te moeten kunnen beredderen. Vermaatschappelijking van de zorg zal voor mensen in armoede enkel haalbaar zijn, als ze eerst financieel sterker worden en als de persoonlijke en structurele drempels verlaagd worden om volwaardig te kunnen deelnemen aan het maatschappelijk leven. Dat vraagt ook een sensibilisering van de samenleving, waar vooroordelen en gebrek aan tolerantie moeten worden aangepakt. De ervaring als waardevol te worden gezien en iets te kunnen betekenen voor anderen zijn essentieel voor de uitbouw van duurzame ondersteunende contacten.

Spreek mensen aan op hun kracht, niet op hun tekort

Hoe zwakker iemand zijn sociaal netwerk, hoe moeilijker het wordt om er een beroep op te doen. Dat zou de druk alleen maar verhogen, waardoor het netwerk verder afbrokkelt. Die druk wordt verlicht wanneer mensen in armoede een beroep kunnen doen op professionele hulp. Daardoor krijgen ze verse ademruimte en worden dingen terug mogelijk. Zo wordt ook vermeden dat men zich verplicht voelt een beroep te doen op het persoonlijk netwerk, zelfs als dat eerder ‘teneerdrukkende’ contacten zijn.

Iemand zijn persoonlijke zorgnetwerk wordt vaak voorgesteld in concentrische cirkels.
- Zorg begint bij zelfzorg.
- Daarrond is er een cirkel met informele zorg zoals buren, vrienden of familie.
- Daarrond komt de cirkel van formele zorg zoals thuishulp, gezinszorg of verpleging.
- De buitenste cirkel verbeeldt de gespecialiseerde zorg.

Dit model stelt de informele zorg centraal en suggereert dat de professionele zorg pas nadien zou komen. Wanneer de informele zorg echter niet aanwezig is, ontstaat snel de neiging om mensen op hun eigen verantwoordelijkheden en tekorten te wijzen. Deze zienswijze is maar enkele stappen verwijderd van het individuele schuldmodel.

Vermaatschappelijking van de zorg vraagt om maatwerk

De voorstelling ‘eerst informele zorg, daarna professionele zorg’, klopt niet. Beiden komen samen voor en vullen elkaar aan. Dat kan beter voorgesteld worden met een taartdiagram, waarin zelfzorg, informele zorg, professionele en gespecialiseerde zorg een gelijkwaardige plaats krijgen. De zorg die iemand nodig heeft en kan mobiliseren, verschilt van persoon tot persoon en moet ook zo bekeken worden. Wie niet kan terugvallen op een netwerk van buren, vrienden of familie, kan daar moeilijk toe verplicht worden. Een netwerk dat er niet is, kan niet worden aangesproken. Ook wie slechts een beperkt informeel netwerk heeft, zal extra steun nodig hebben. Anderen zullen nauwelijks voor zichzelf kunnen zorgen en levenslang professionele zorg nodig hebben. Waar zelfzorg en informele zorg ontoereikend zijn, moeten professionele hulpverleners actief optreden en initiatief nemen (outreach). Zeker bij maatschappelijk kwetsbare mensen is dit noodzakelijk. De voorstelling in een taartdiagram erkent de rechten van mensen in armoede en de structurele oorzaken van het ontbreken van zelfzorg of informele zorg.

Het Kenniscentrum WWZ wil de komende jaren verder werken om deze beleidsaanbevelingen te realiseren, samen met Inclusief Brussel.